Het Haganum in mijn hoofd

Vandaag, op Open Monumentendag, ben ik in mijn oude school geweest, het Gymnasium Haganum. Het historische pand wordt drastisch verbouwd.

De school wilde daar niet te veel ruchtbaarheid aan geven onder oud-leerlingen. Daar hebben ze verstandig aan gedaan. Er zou bijvoorbeeld een binnenhofje worden dichtgemaakt, waar we met onze klas een boom hadden geplant na ons eindexamen. Ik wilde voor de verbouwing nog eens gaan kijken. Het kwam er niet van.

Opening van de Romeinse tuin in 1982 (bron haagsebeeldbank.nl)

Het binnenhofje blijkt maar een detail in het geweld van deze verbouwing. De monumentale hal met gipsen beelden? Blijft, maar niet meer in gebruik als entree. De kelders, waar we onze eindexamenstunt voorbereidden? Omgetoverd tot ondergrondse kluisjesruimte. De Romeinse tuin? Weg. De aula? Omgebouwd tot bètalab. Alle kleine donkere achterafhoekjes zijn opengemaakt, er is ongelofelijk veel ruimte nodig voor al die leerlingen – twee keer zo veel als toen.

Staand voor een lokaaldeur zie ik een zware leren schooltas vol boeken over de tegels suizen om een klasgenoot omver te kegelen. Een kluwen vechtende pubers rolt door de gang, elkaar wurgend en gillend met stemmetjes die nog geen baard in de keel hebben. De zwaarlijvige geschiedenisdocente steekt hoofdschuddend de sleutel in het slot: ‘Klas 1a, klas 1a. Nog nóóit heb ik zoiets meegemaakt.’ Ja, deze deur was het, alleen hij was toen… groen? Of toch bruin? En welk nummer stond er ook weer op?

In de vroegere aula staan spoelbakken voor experimenten strak in het gelid, de houten koepel is lichtgesausd, podium en kantine zijn weg. De prachtige skeletten uit de halfduistere biologielokalen tronen nu als silhouetten langs de ramen. Er wordt goed voor gezorgd, vertelt de toa met terechte trots. Niets is herkenbaar. En toch… de vorm van de ruimte en het uitzicht door de ramen zijn genoeg om alles op te roepen.

Buiten op straat hoor ik opeens een auto-alarm afgaan. Hilariteit, want het schoolorkest speelt juist het breekbare “Åses Tod” uit Peer Gynt tijdens een muziekavond in mijn eindexamenjaar. Een jaar later doorbreekt alleen snikken datzelfde muziekstuk, als iedereen niet-begrijpend bijeenzit om te gedenken dat een zeer geliefde docent in de vakantie is verongelukt.

Tijdens een repetitie voor de schoolmusical zie ik mezelf door de organiserende leraar uit diezelfde aula naar beneden gestuurd worden om een lakse hoofdrolspeler uit snackbar De Stal te gaan halen, “godverdomme hier godverdomme nu”.

Ik zie me onwennig op de kennismakingsdag daar zitten en praten met een jongen die óók alleen van zijn oude school is gekomen. Altijd een vriend gebleven.

Ik zet weer thee in het kleine keukentje van de kantine voor het achtste uur wiskunde B op vrijdag.

Ik klim weer op de planken om die boomlange docent klassieke talen met zijn lage stem na te doen op een open podium.

Ik zie dat meisje in de armen van een klasgenoot in de brede vensterbank zitten, en ik ben zo jaloers, niet eens om dat specifieke meisje, maar om het beleven van die liefde, ik ben pas veertien.

Tijdens de verbouwing ligt de Meisjestuin er verwaarloosd bij

Het is er allemaal nog. Ik heb de fysieke inrichting van toen niet meer nodig, de ruimte ademt voor eeuwig mijn adolescentie. Er blijft alleen een vleugje weemoed.