Het geheim van de oude kogge

kogge2Dit zijn de eerste twee hoofdstukken uit ‘Het geheim van de oude kogge’,  waarmee ik in 1985 de landelijke jeugdverhalenwedstrijd van Uitgeverij Lemniscaat won.

De kust

Wild en woelig. Bruisend en briesend. Golvend met golven, die bij storm als een ziedende brullende reus worden opgezweept en met geweldig lawaai zich donderend op het strand storten. Zo is de zee, die enorme eindeloze watervlakte, kilometers en kilometers uitgestrekt en vol gevaren. In de branding zijn de golven het ergst: soms storten er metershoge op het strand en stromen dan uit over het zand, om dan weer terug te lopen, de zee in.

Op het strand liggen vaak spullen, zoals flessen, planken, kisten, lappen en andere voorwerpen. Ergens meegenomen door de zee, en hier weer op het zand gesmeten.
‘Zit er een briefje in?’ Ieder kind kent die vraag, als hij gebukt staat over een fles, scheef en schuin en rommelig tussen de zandkorrels liggend. Maar dat Robinson Crusoë eens een briefje in een fles deed, wil niet zeggen dat in elke fles één zit.
Lang niet achter elke fles steekt een geheim.
Van de honderd flessen die aanspoelen zit er in niet meer dan twee een briefje. Misschien ook wel niet één.
Dus vrienden: inspecteer niet elke fles, want dat heeft geen enkele zin. Pas als je DOOR HET GLAS HEEL DUIDELIJK een briefje ZIET ZITTEN, is het de moeite waard om open te maken.

MAAR: op het strand kan je nog veel meer bekijken. Vogels, schelpen, schepen, glooiingen in het zand en bijvoorbeeld krabbetjes of steentjes.
Met een verrekijker kan je goed meeuwen observeren, vergrootglazen zijn voor schelpen en steentjes prima-perfect en schepen? Die kan je beter met het blote oog bekijken, want anders zie je het toch niet veel beter. En dan, op de grens van zee en strand, niet ver van de plaats IJmuiden, staat een koggeschip. Een echte oude kogge uit de veertiende eeuw.

De kogge

Oud is hij. Oeroud. De zee heeft in de loop der eeuwen grote stukken uit het hout geslagen. De wind heeft het zeil aan flarden gerukt. De mast is verrot en geknapt. Het voor- en achterkasteel zijn ontdaan van hun randen en vertonen gaten in de halfverrotte vloer. Het is niet meer dan een wrak, een oud wrak. De bewoners van de dorpjes in de duinen weten niet beter of het ligt er. In de nachten zie je alleen het zwarte silhouet. Bij storm kraakt het ding en de houden wanden en vloeren schuiven over elkaar. Om het schip heen liggen vele wrakstukken: de halve mast, planken, tonnen en kisten, en kratten en vaten en flarden zeil.

Vaak staat Berend, een ouwe zeebonk, te staren naar het wrak. ‘Het is nog net zo wrakkig als in mijn jeugd,’ mompelt hij dan. ‘Maar wat ik heb gezien…’ Wat zou hij eens, vele jaren geleden, gezien hebben? Een draak? Een spook? Een lang verdronken kapitein? Berend weet het precies, maar hij zegt er niet veel over. Als je ’t hem vraagt, kijkt hij je doordringend aan. ‘Dat zijn de geheimen des levens, jongen.’ Als je een meisje bent, zegt hij natuurlijk: ‘meid.’

Maar het verhaal is uiteindelijk op geheimzinnige wijze toch aan het licht gekomen… Zou Berend het toch eens verteld hebben?